Er is geen schaakspel in het Schaakstukkenmuseum waarbij de Russen en de Amerikanen zo pontificaal tegenover elkaar staan als bij het Amerikaanse vs Russische leiders-schaakspel. Ten tijde van de Koude Oorlog beheerste de relatie tussen deze twee machtige landen de wereld. Dit zien we op verschillende manieren terug op het schaakbord.

De schaakstukken van het Amerikaanse en Russische leiders-schaakspel laten allemaal bekende koppen zien: de eerste president van Amerika en premier van de Sovjet-Unie, George Washington en Vladimir Lenin, vormen de Pionnen. De Koningen zijn de presidenten die aan de macht waren toen het spel op de markt kwam: George W. Bush en Vladimir Poetin. Aan hun zijde zien we hun ‘lieftallige’ voorgangers als Koninginnen: Bill Clinton en Boris Jeltsin.

De schaakstukken hebben stuk voor stuk karakteristieke koppen en zien er licht humoristisch uit: neem bijvoorbeeld Bresjnev. Zijn niet te missen wenkbrauwen zijn op het schaakstuk nog wat extra aangezet. We zien ook andere beroemde koppen, van bijvoorbeeld J.F. Kennedy, maar ook de wat minder bekende heren ziin niet te missen: de namen van de leiders zijn op de schaakstukken geschilderd.

Oost tegen West

Door de CIA gemaakte kaart van Cuba met de locaties van de ontdekte Sovjet-raketten, 5 september 1962

De reden dat dit soort schaakspellen bestaan, heeft te maken met het politieke en ideologische conflict tussen de twee machtigste landen van de vorige eeuw: het communistische Rusland en het kapitalistische Amerika. Vochten ze in de Tweede Wereldoorlog nog samen tegen de nazi’s, enkele jaren daarna vreesde Amerika de steeds verder uitbreidende macht van het communisme in Europa. De meeste oostelijke landen van Europa verbonden zich door middel van een militaire alliantie, het Warschaupact van 1955, aan de Sovjet-Unie en veranderden in satellietstaten. Een wapenwedloop begon, inclusief de dreiging van op elkaar gerichte atoomraketten. De grootste dreiging tijdens de Koude Oorlog is de geschiedenisboeken in gegaan als de Cuba-crisis van 1962.

De Amerikaanse president Kennedy had het wapenarsenaal flink uitgebreid en daarmee een voorsprong opgebouwd ten opzichte van de Sovjet-Unie. Dit zinde de Russische leider Chroesjtsjov allerminst, evenals de Amerikaanse plannen om Fidel Castro, de communistische leider van Cuba, te vermoorden. Een bluffende Chroesjtsjov, die er vanuit ging dat Amerika zich nooit in een kernoorlog zou storten, liet in 1962 raketten op Cuba plaatsen met de neuzen richting Amerika. Spionagebeelden informeerden Kennedy hierover, die vervolgens in een toespraak verklaarde dat hij elke aanval vanuit Cuba zou beantwoorden met een atoomaanval op de Sovjet-Unie. De diplomatieke onderhandelingen begonnen en uiteindelijk trok Chroesjtsjov zijn wapens terug uit Cuba. Het was hiermee wel duidelijk dat beide landen geen kernoorlog wilde beginnen.

Dit was echter niet het einde van de Koude Oorlog. Vanwege de stijgende dreiging tussen Oost en West waren de Sovjets begonnen met een muur op te trekken in Berlijn. Hiermee sloot de poort van oost naar west voor de Oost-Duitsers en een belangrijke grensovergang langs het IJzeren Gordijn. Deze grens, die dwars door Europa liep langs Finland in het noorden tot aan Bulgarije in het zuiden, scheidde de communistische Warschaupact-landen af van het kapitalistische Westen. Het grootste deel van Oost-Europa zat potdicht. Voor belangrijke sporttoernooien, en daarmee ook de schaakkampioenschappen, maakten Oost en West echter een uitzondering.

Schaken als fundament

Lenin (links) schaakt tegen Trotski

Hoewel de Sovjets de wapenwedloop verloren, gold het tegendeel voor de schaakkampioenschappen. Tussen 1948 en 1991 was de wereldkampioen altijd een Sovjetburger, op één uitzondering na. De Amerikaan Bobby Fischer won in 1972 het wereldkampioenschap. (In de jaren voor de Tweede Wereldoorlog was onze eigen Max Euwe een van de weinige uitzonderingen; hij won in 1935.) De Russen waren zo sterk omdat hun leiders het schaken al sinds de revolutie van 1917 centraal promootten.

Revolutieleiders Lenin en Trotski waren bijvoorbeeld grote liefhebbers en zowel zij als latere leiders zagen schaken als intellectueel fundament van het communisme. Schaken kon zo uitgroeien tot een volkssport. Het ging zelfs zover dat talentvolle kinderen intensief werden getraind door grootmeesters, ver van hun eigen familie vandaan. Dit fanatisme stond in schril contrast met de vrijblijvende schaaktrainingen in het Europa en de verdwenen schaaktraditie in het Amerika van na de Tweede Wereldoorlog. Dit zorgde voor de decennialange Sovjet-dominantie op het schaakbord.

Wereld kijkt mee

Tot 11 juli 1972. De Russische schaker Boris Spasski verdedigde die dag zijn wereldtitel tegen zijn uitdager, de slechts 29-jaar oude Amerikaan Bobby Fischer. Beide heren wilden niet in het land van hun tegenstander spelen, uit angst voor hun eigen veiligheid. De uiteindelijke locatie van deze strijd werd de IJslandse hoofdstad Reykjavik, hoewel Fischer zijn toestemming nooit schriftelijk had bevestigd. Hij was een nogal excentrieke figuur en stelde steeds weer nieuwe eisen aan de wedstrijdleiding. Max Euwe, de toenmalige president van de internationale schaakbond FIDE, werd er moedeloos van.

Het prijzengeld van deze finale werd verdubbeld tot het onvergelijkbaar hoge bedrag van $ 250.000, wel twintig keer zoveel als bij het vorige wereldkampioenschap. Televisieploegen van over de hele wereld zonden live de beelden uit en de wedstrijd was in zowel Oost-Europese als westerse kranten voorpaginanieuws. Voor het eerst was een schaakkampioenschap interessant voor miljoenen mensen die niet eens van schaken hielden. Deze wedstrijd zou dan ook de westerse geschiedenisboeken ingaan als het meest belangrijke schaakduel ooit. De deelnemers van dit kampioenschap zouden de Koude Oorlog uitvechten op het schaakbord. De Sovjet-Unie, die haar schaaksuccessen zag als bewijs van een superieur politiek systeem, zou het tegendeel bewezen worden.

De rooien verslagen

Het wachten was op Fischer. Uiteindelijk landde hij in Reykjavik, maar de grootmeester liet zich niet zien bij de openingsceremonie, de loting en zelfs niet bij de eerste partij. Zou Fischer überhaupt wel spelen? Spasski had ondertussen al het recht om het kampioenschap op te eisen, maar deed dit niet. Hij wilde strijden tegen de Amerikaan, strijden voor de titel. Eindelijk kwam Fischer opdagen om vervolgens zijn tweede partij te verspelen: hij was de zaal uit gestormd vanwege de aanwezige filmcamera’s. Henry Kissinger, de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken van de VS, moest er aan te pas komen om Fischer terug te laten keren: “Jij bent onze man tegen de rooien.” Spasski was door al dit drama behoorlijk uit zijn doen en verloor de volgende wedstrijd dramatisch. Vervolgens speelden de twee kemphanen nog 18 niet al te beste partijen met uiteindelijk Fischer als winnaar en wereldkampioen. De rooien waren verslagen.

Ruim zeventien jaar later was ook de echte Koude Oorlog voorbij, maar gelukkig zonder gewapende strijd. Op 3 december 1989 verklaarden de toenmalige Amerikaanse president George Bush en Sovjetleider Michael Gorbatsjov gezamenlijk dat de Koude Oorlog was afgelopen. Ook deze mannen zijn terug te vinden op het Amerikaanse vs Russische leiders – schaakspel, waarbij de wijnvlek van Gorbatsjov onmiskenbaar is.

Door Marjolein Overmeer