Het is zomervakantie! Voor veel Nederlanders is Italië een favoriete vakantiebestemming. Andersom vonden veel Italianen door de eeuwen heen hun weg naar Nederland, maar dan om te werken. 

Tegenwoordig denken we bij ‘gastarbeiders’ vaak aan Marokkaanse mannen die in de jaren zestig en zeventig naar Nederland kwamen om te werken. Hier was een arbeiderstekort en jonge mannen uit het arme Rif-gebergte wilden geld verdienen om, wanneer weer thuis, een gezin te kunnen stichten. Zij waren alleen niet de eersten die het etiket ‘gastarbeider’ – een tijdelijke arbeidskracht – opgeplakt kregen.

Net na de oorlog, ten tijde van de wederopbouw, kwamen tienduizenden Italianen onze kant op. In de jaren zestig, op het hoogtepunt van de arbeiderstekorten, gingen Nederlandse fabrieken en de mijnen zelf extra werkhanden in Italië ronselen. In Nederland hadden we niet alleen al eeuwen ervaring met de hardwerkende Italianen, maar ook met de lekkere en mooie producten die zij maakten. Het handgesneden schaakspel van wit en groen albast, uit de Collectie J.M. Glotzbach, is daar een goed voorbeeld van.

Collectie J.M. Glotzbach nr. 60

De lommerd
De oudste vermelding van Italiaanse immigranten stamt uit 1287, waarbij zij als Lombarden worden omschreven. Italië was namelijk tot 1861 geen eenheid: het bestond uit stadstaten, Sicilië was Moors en delen in het noorden hoorden bij andere koninkrijken. Al met al een lappendeken. Mensen uit Lombardije, maar ook uit andere streken, vestigden zich in Nederlandse steden waar ze vergunningen kochten voor het heffen van belastingen en tol en voor het uitlenen van geld. Het woord lommert is dan ook een verbastering van Lombard.

Twee belastingontvangers (Marinus van Reymerswaele, ca 1540)

In de zeventiende eeuw kwam de eerste stroom ‘gastarbeiders’ op gang. De economie in de Nederlandse Republiek vierde hoogtij en zij haalde specialisten uit Italië om Nederlandse jongeren op te leiden. Venetiaans glaswerk, geglazuurd aardewerk uit Umbrië en stucwerk uit de omgeving van het Comomeer kregen hier hun navolging en werden op zichzelf weer beroemd vanwege de hoge kwaliteit.

Italië was zelf de motor achter de volgende grote stroom migranten, die in de negentiende eeuw. Miljoenen trokken naar de Verenigde Staten en het noorden van Europa. Vaak ging het om beroepsgroepen uit bepaalde gebieden, zoals de terrazzowerkers uit Friuli, de schoorsteenvegers uit Piemonte en de ijsmakers uit Toscane. Het fenomeen kettingmigratie kwam op gang: de eerste Italiaan kwam en vestigde een bedrijf waarna familie, vrienden en bekenden uit de geboortestreek volgden. Eenmaal in Nederland waren deze gemeenschappen vrij gesloten. Er werd hard gewerkt, waardoor er weinig tijd was voor een sociaal leven, en trouwen deden de meeste Italianen binnen eigen kring.

Hoewel de vraag naar schoorsteenvegers en terrazzowerkers groot was in de negentiende en begin twintigste eeuw, is hun beroep nu grotendeels uitgestorven. De ijsmakers hebben het wel overleefd. Er bestaan nog ongeveer veertig ambachtelijke ijssalons, in handen van Italiaanse families. Hun voorouders lieten de Nederlanders honderd jaar geleden voor het eerst kennismaken met fris ijs, gemaakt van fruit, en veroverden hun harten. Liefde gaat door de maag…

Karikatuur van een net in Nederland aangekomen Italiaanse schoorsteenveger die zijn nieuwe vaderland beoordeelt. (Pieter van Loon, 1862)

Veel ijsmakers waren van origine opgeleid als figuristi, beeldhouwers. Zij kwamen na de nieuwe grondwet van 1848 naar Nederland. Vanaf dat moment was het rooms-katholieken namelijk vrij om openlijk hun geloof te belijden en eigen kerkgebouwen te bouwen. Die moesten allemaal gevuld worden met beelden, die veelal door Italiaanse figuristen zijn vervaardigd. Naast het beeldhouwen, gingen ze vaak nog andere ambachten uitoefenen. Door de groeiende populariteit van het Italiaanse ijs in de jaren ’30, zijn de meeste figuristen hier op overgestapt.

Nieuw beleid
De Italianen die in de jaren zestig hier hun geluk kwamen beproeven, belandden vooral in de Limburgse mijnen en achter de lopende band in fabrieken. Niet de meest gewilde en prettige banen en Nederlanders lieten ze zelf het liefst links liggen, zodra de mogelijkheid zich voordeed. Net zoals de Poolse arbeiders nu, zaten de Italianen in te dure pensions bij elkaar gepropt en werkten ze lang en hard voor minder salaris dan Nederlanders.

Door de massale komst van buitenlandse werknemers ontwikkelde de Nederlandse overheid in deze periode een migratiebeleid dat er vanuit ging dat de arbeid tijdelijk was en de arbeiders dus ‘gasten’. Dit bleek vaak niet het geval en in de jaren zeventig kwamen vrouwen en kinderen over naar Nederland. Pas met de Minderhedennota uit 1983 is er afstand genomen van het gast-idee: Nederlandse politici erkenden eindelijk dat de gasten blijvers waren geworden.

Vandaag de dag vinden Italianen opnieuw hun weg naar Nederland. Studenten en kennismigranten die in hun eigen economie een stuk minder kansen krijgen, kunnen in internationale bedrijven en Engelse masterprogramma’s op universiteiten hun ambities waarmaken. En nog steeds zetten Italianen restaurants en pizzeria’s op. Niet de gemoedelijke familierestaurants van een paar decennia terug maar hippe concepten, met houtoven-pizza’s en pasta’s van biologische producten uit hun moederland. Zo verrijken de Italianen al eeuwenlang onze cultuur.

Door Marjolein Overmeer