Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben bijna 500.000 mensen ondergedoken gezeten, uit angst om gedeporteerd of vermoord te worden. Het waren angstige tijden voor deze onderduikers en een potje schaak was een van de welkome afleidingen.

Na de inval van de Duitsers in mei 1940 veranderde het leven in Nederland in eerste instantie niet zo veel. De bezetter hield zich opzettelijk rustig, om de bevolking voor zich te winnen. Maar langzaam voerden de nieuwe bevelhebbers toch steeds meer onderdrukkende regels in, met name voor de Joodse bevolking. Toch onderschatten de meeste mensen, ook de Joden, het gevaar dat uitging van het Naziregime. Verhalen over gaskamers, die vanaf 1942 in gebruik waren genomen, werden in eerste instantie niet geloofd. Het idee was te gruwelijk.

Vanaf 1941 doken steeds Onderduiker verbergt zich in zijn schuilplaatsmeer mensen onder. De eerste grote groep waren studenten die eind november in verzet kwamen en weigerden voor de Duitsers te werken. Vanaf 1942 begon het deporteren van Joden naar vernietigingskampen en in de jaren die volgden zouden 25.000 Joden onderduiken. Ook doken vanaf toen veel Nederlandse mannen onder omdat iedereen tussen de 18 en 40 jaar in Duitsland moest gaan werken. Daar kwamen ze handen tekort: de Duitse arbeiders hadden zich moeten melden bij het leger. In 1943 kregen alle Nederlandse ex-soldaten het bevel zich te melden voor krijgsgevangenschap. Van de 400.000 militairen gaan velen op zoek naar een schuiladres.

Onderduikadressen
Mensen die een onderduikadres nodig hadden, konden zich melden bij het LO, de landelijke organisatie voor hulp aan onderduikers. Deze organisatie was opgericht in 1942 en zorgde voor valse papieren en voedselbonnen door overvallen te plegen op distributiekantoren. De opgeroepen mannen doken nog wel eens onder in hun eigen huis of op het platteland waar ze gingen werken als knecht. Voor de Joden was het lastiger. Hele gezinnen moesten verdwijnen en vaak werden ze opgesplitst en op verschillende adressen ondergebracht. De gastgezinnen die hen verborgen, namen grote risico’s. Bij ontdekking werden namelijk niet alleen de Joden gedeporteerd naar strafkampen. Toch stelden 10.000 Nederlanders hun huizen open voor onderduikers, tegen betaling of uit barmhartigheid.

De meeste onderduikers bleven altijd binnen om ontdekking te voorkomen. Ze leefden vaak dag en nacht in kleine ruimtes en met meerdere mensen samen. Voedsel werd steeds schaarser en naast de angst voor ontdekking was verveling de grootste vijand. Iedereen moest erg stil zijn, vooral als het gastgezin weg was, om geen argwaan te wekken bij de buren en voorbijgangers. Er werd fluisterend gepraat en op sokken rondgeslopen. Het geluid van een doortrekkende WC was al verdacht. De vrouwen en meisjes hielden zich bezig met huishoudelijke taken zoals schoonmaken, koken en het verstellen van kleding. Het kwam regelmatig voor dat de gastgezinnen deze vrouwen gebruikten als gratis werkkrachten in hun eigen huishouden.

Schaken als afleiding
De onderduikers deden van alles om de vele stille uren door te komen. Ze speelden spelletjes met elkaar, zoals een potje schaak, ze volgden een schriftelijke cursus, knutselden of lazen boeken. Het Schaakstukkenmuseum is in het bezit van een schaakspel, gemaakt van wasknijpers. Het spel is door een onderduiker in zijn of haar schuilplaats gemaakt. Helaas zijn de gegevens van de onderduiker niet bekend en ook niet of hij of zij de oorlog heeft overleefd.

Door Marjolein Overmeer